Hoger smartengeldbedrag voor letselschade in civiele rechtszaak

In een strafzaak waar sprake is van mishandeling veroordeelt het Gerechtshof  Den Haag de verdachte tot het medeplegen van poging tot doodslag en legt een gevangenisstraf op. Ook wijst de strafrechter in de rechtszaak aan het slachtoffer een smartengeldbedrag van € 5.000 toe.

In een civiele procedure vordert het slachtoffer een smartengeldvergoeding van € 25.000. De gedaagde neemt de stelling in dat in een civiele rechtszaak geen hoger bedrag kan worden gevorderd dan in een strafzaak. De rechtbank Rotterdam denkt daar anders over en wijst het smartengeldbedrag toe onder vermindering van het toegekende in de strafzaak.

Claimen smartengeldbedrag

De vordering van het smartengeldbedrag in de strafzaak is een zogenaamde voeging in het strafproces. Ook vordert het slachtoffer een schadevergoeding vanwege opgelopen letselschade. Het gerechtshof Den Haag heeft beide verdachten hoofdelijk veroordeeld om aan het slachtoffer een schadevergoeding te betalen ter zake materiele en immateriële schade.
Omdat het slachtoffer een hoger bedrag vorderde heeft het Hof Den Haag deze voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaard. Dit heeft er mee te maken dat de strafzaak primair draait om de strafbare feiten en niet een civiele vordering. Dit houdt in dat het slachtoffer dit deel van de schadevergoeding en het smartengeld alsnog in een civiele rechtszaak kan claimen.

Rechtszaak onrechtmatige daad

In de rechtszaak voor de burgerlijke rechter vordert het slachtoffer een schadevergoeding en smartengeld vanwege opgelopen letselschade door een onrechtmatige daad (mishandeling). Naast psychische schade heeft het slachtoffer lichamelijke beperkingen opgelopen. De schadevergoeding wordt gevorderd op grond van artikel 6:162 BW.
De schade bestaat onder andere uit ziekenhuiskosten vanwege het verblijf daar, kosten verzorging en verpleging,  kosten huishoudelijke hulp en smartengeld. Aan smartengeldbedrag wordt geclaimd een bedrag van € 32.500.
De gedaagden in de dagvaardingsprocedure voeren aan dat het slachtoffer niet ontvankelijk is of de vordering moet worden afgewezen. Zij stellen dat in een civiele rechtszaak niet een hoger bedrag kan worden gevorderd en toegewezen dan werd gedaan in de daaraan voorafgaande strafzaak.
De rechtbank Rotterdam komt allereerst tot vaststelling van de aansprakelijkheid vanwege een gepleegde onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. Hierbij heeft het slachtoffer letselschade opgelopen, dat dient te worden vergoed door de veroorzakers.

Bewijstlast en bewijstkracht

Rechtbank Rotterdam acht op basis van het vonnis in de strafzaak dat eiser heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast van 150 Rechtsvordering. Op basis van artikel 353 Rv en artikel 161 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan vonnis op tegenspraak gewezen, door een Nederlandse strafrechter, een bewezenverklaring op dat het feit is begaan waarvoor veroordeling volgde. Dit is dwingend bewijs van dat feit. De civiele rechter moet op grond van artikel 151 lid 1 Rv “de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt”, aldus de rechtbank Rotterdam. Tegenbewijs is door de gedaagden in de rechtszaak niet geleverd, ook is geen aanbod gedaan tot het leveren van regenbewijs. Er is niet gebleken van een rechtvaardigingsgrond op basis waarvan de daad niet zou kunnen worden toegerekend.
De gedaagden hebben onrechtmatig gehandeld, wat kan worden toegerekend en zijn daarom aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade.
Verworpen wordt het verweer  dat niet meer kan worden gevorderd dan in het strafproces is geclaimd. Helder blijkt dat de voeging in het stafproces moet worden gezien als een voorwaardelijke vordering of is te duiden als een vordering tot betaling van een voorschot op de nog nader te begroten schade. Ook blijkt helder dat de strafrechter de beoordeling is gedaan in het kader van de strafzaak. Dit is een marginale toetsing en wordt alleen de schade toegewezen van dat een gedeelte dat zo helder is dat beoordeling daarvan in het strafproces kon plaatsvinden. Voor het overige of meerdere volgde niet-ontvankelijk verklaring en verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Als de strafrechter de vordering zou hebben afgewezen zou dat anders kunnen zijn geweest. Hiervan is echter geen sprake.
De door de strafrechter toegekende schadevergoeding wordt daarom afgetrokken van de toegewezen vordering in de civiele rechtszaak.

Advies bij smartengeld

Is u een ongeval overkomen en heeft u letselschade opgelopen. Wij helpen u graag bij het vaststellen van aansprakelijkheid en het bepalen van de letselschadevergoeding en smartengeld. Bel vrijblijvend en gratis 0800-4455000

Bron: Rechtbank Rotterdam zaaknummer C/10/589078 / HA ZA 20-11
ECLI:NL:RBROT:2021:2935 datum uitspraak 31-03-2021

Schrijf een reactie


Reacties

Er zijn nog geen reacties.


Schrijf een reactie

Volg ons   LinkedIn   Twitter   Facebook